Een projectontwikkelaar met een neus voor koopjes weet niet wat hij ziet: een magnifieke lap grond, schoon gelegen, voor een belachelijk lage prijs. Alleen: op die lap grond staat ook een oude pastorie, volgens sommige fundamentalisten met erfgoedkundige waarde, en de gemeente wil dat de nieuwe eigenaar het historisch pand in ere houdt. Vandaar de lage prijs.
“Komt helemaal goed”, denkt de ontwikkelaar. Hij koopt de grond, zweert bij alles wat hem lief is dat hij zal doen wat van hem verwacht wordt, maar doet dan niks. Of toch niet veel. Want de buurt ziet af en toe wel raar volk met de juiste sleutels de pastorie openen, en wegrijden met antiek meubilair en smeedwerk. En de Engelse landschapstuin ziet meer kettingzagen dan snoeischaren passeren.
Opeens, na een storm, zijn een paar pannen van het dak. Een paar weken later, zonder storm, ligt opeens het halve dak bloot. En – toevallig of niet aan de regenkant – hebben ‘vandalen’ de ruiten ingegooid. Die ellendige jung!
Vijf jaar later is van de trotse pastorie alleen een bouwval over. “Een veiligheidsrisico, broeinest voor alles wat niet deugt”, zegt de eigenaar. En de gemeente vergeet alles wat is beloofd.
‘t Doet een beetje denken aan de Poeier, niet?
Begin jaren negentig gekocht voor vijf miljoen frank (125,000 euro of een open bouwgrond in hedendaagse termen), met de stellige belofte de gevaarlijke en chemische boel schoon op te ruimen. Tussen het bos, waarvoor sinds 1990 al een bosdecreet van toepassing is. Braaf volgens dat decreet lieten de nieuwe eigenaars-projectontwikkelaars een bosbeheersplan opmaken, zodat nu iedere winter, met toelating, veel gekapt wordt op de Poeier, en af en toe zelfs een jonge bos wordt aangeplant.
Maar wat kukelt daar opeens schepen Leo, die liever ver weg kijkt naar sterren & planeten, in de videoclip met z’n nieuwe beste vriend?
Dat de Poeier vol staat met Amerikanen – ‘t is te zeggen, eiken en vogelkersen. En dat die Amerikanen meer dan reden genoeg zijn om al dat bos wat er nu staat maar te begraven voor de toekomst, en voor diezelfde toekomst maar een schoon nieuw bos aan te planten.
Zucht.
Die Amerikanen zijn hier niet naartoe gekomen met de militairen van de basis van Kleine-Brogel. Ze zijn in het midden van de vorige eeuw massaal aangeplant door de toenmalige houtvesters en woudmeesters, waarvoor een bos maar één ding moest doen: hout opbrengen, en bij voorkeur niet voortijdig in de fik schieten.
Op de schrale Kempense zandgrond zag woudmeester Bodeux – men Googele zijn naam – dat helemaal zitten. De hei werd in vierkanten verdeeld, op die vierkanten werden dennen geplant, onder die dennen moest Amerikaanse vogelkers ervoor zorgen dat er voedzame humus kwam die de dennen rap deed groeien, en tussen de vierkanten kwamen brandwegen met aan weerskanten Amerikaanse eiken. Want die branden niet goed, vers en groen zijnde.
Wie wel eens het fietsroutenetwerk neemt van Neerglabbeek richting Meeuwen, die rijdt dwars door het voormalige rijk van woudmeester Bodeux. Maar naar Amerikanen moet je daar tegenwoordig goed zoeken. De professionele nazaten van woudmeester Bodeux, eerst van AMINAL, daarna van ANB, hebben wel flink wat zweet moeten laten en veel teken van hun lijf moeten plukken om het klaar te krijgen. Maar het is gelukt.
De bomenakkers zijn magnifiek gemengd bos geworden, zoiets als de bossen ten westen en oosten van het Koowt van Winters, die ook weg moeten voor de zand.
Alleen op de Poeier, de PRB, wil het niet lukken met de Amerikanen, alle lucratieve gezaag ten spijt. Voor projectontwikkelaars en hun lakeien telt alleen wat geld opbrengt, niet wat geld kost. Want zeker voor Amerikaanse probleembomen geldt: waar een wil is, is een weg.
Maar als de enige wil is de bomen en de bossen weg te krijgen, dan houdt het op. Dan is de weg vrij voor sterrenkijkende schepenen die ongegeneerd uit hun nek mogen lullen voor de digitale eeuwigheid.
Bocholt, kruispunt tussen zandbaronnen en projectontwikkelaars.