Duurzame communicatie

Een linnen lap tegen een microvezeldoekje. Een vergiet tegen een emmer. Een kale muur tegen een IKEA-opbergwand. Een nylonkous tegen een spons. Een waterijsje tegen een Viennetta Cappuccino. Een bijenhal tegen een suikerraffinaderij. Een plaggenhut tegen een vierkantshoeve. Een heideveld tegen een regenwoud. Een zandkorrel tegen een kleimineraal.

Zand heeft niks te bieden. Kilometers zand, zoals de Kempen, nog minder. Alleen ruimte. En een beetje volk. Want zand gaat goed samen met konijnen. En met heikneuters die kweken als konijnen. ’t Zal de grond zijn. Grote gezinnen, goed werkvolk. Voor zinkfabrieken. Voor buskruitfabrieken. Zelfs voor de fabrieken, ver weg op het Nederlandse zand. De vleeshallen van Oss. De lopende band van Philips en Daf. De sigaren van Willem II.

Op zand is het altijd zoeken naar een toekomst.

Schapen. Naaldbos. Zware industrie. Nederlandse maïs gekweekt op Nederlandse varkensstront. Limburgse schorseneren opgetrokken uit Limburgse mest. Zware metalen.

Zand heeft geen verleden, geen geheugen. Een opslagcapaciteit van nul. ’s Namiddags loeiheet,’s morgens ijskoud. Vandaag modder, morgen stof.

Nul of een, silicium is het om het even. Kwartszand – het mineralogische equivalent van Alzheimer – heeft geen flauw benul van zijn ware roeping. Data-transfer, rekencapaciteit, gigabytes.

Digitale luchtfoto’s, nu voor iedereen toegankelijk, tonen blauwe gaten. Nieuwe meren voor nog meer wit zand, medium voor nog meer digitale foto’s van nog meer blauwe gaten. Grondstof voor ruiten van leasebakken. Voor de GPS’jes achter de leasebakruiten die een weg uitstippelen tussen die oude en nieuwe blauwe gaten. Met weegbruggen om het zand te wegen.

Zandwegen. Zandweg. Zand weg. Weg. Tussen het water.

Maar verschil moet er zijn. Ook in zand. Wit zand had blauw bloed. Wit zand was voor de grote jongens met de hooggeplaatste contacten. Kwartszand was diamant, al het andere was hooguit steenkool.

Aannemerszand. Bouwzand. Vulzand.

Vanuit boekhoudkundig oogpunt meestal zwart, maar in de realiteit vuilgrijs. Met ‘groter, dieper en sneller’ als sectormotto in de Olympische discipline ‘vergunningsvoorwaarden negeren’.

Het speelveld van opgeblazen beunhazen, nouveaux riches van gouden badkranen-niveau, gewend om eventuele problemen horeca-gewijs op te lossen. De putjesscheppers onder de delfstoffenwinners. Alleen sant in het eigen uitgebaggerde land, met de gesponsorde VIP-container op de provinciale jumping als hoogst haalbare surrogaat voor een loge in de Opera.

Uitzonderingen op deze regel waren even spraakmakend als schaars. Dorpsaannemers die wegenbouwers werden, en hun eigen bevoorrading met zand en grind regelden. Hier een put, daar een kuil, sponsoring in natura voor de lokale motocrossers.

Gaten waar geld mee te verdienen viel. Vuil geld. Afvalgeld. Stortplaatsen, zeker niet alleen voor huishoudelijk afval.

Zand erover, bomen erop, alles weer bij het oude.

Vergunningen? Niet nodig. Wetgeving? De wet van de sterkste.

In den beginne volstond stilzwijgende goedkeuring. Selectieve blindheid afgekocht aan de achterdeur van het gemeentehuis. Of onder een goed gedekte restauranttafel, uit het zicht van ‘de mensen’.

Aannemers werden zandboeren, zandboeren afvalbaronnen, afvalbaronnen mecenassen van verkiezingscampagnes. Buiten beeld, vermoed maar niet bewezen. Schemersteun voor beschaamde ontvangers.

Tot de afvalbaronnen vervelden tot internationale milieuholdings, achtenswaardige bedrijven met Respect voor het Milieu. Politici kwamen nu zelf op bezoek, op afspraak, via de voordeur van de nieuwe bedrijfszetel. Voor het oog van de camera’s, publiekelijk gekapitteld over hun industrieel beleid.

Schaamteloos. Beschamend.

Een put gegraven, een andere nood gelenigd. De Zandkoning, alleenheerser van Zandstad, kijkt vanuit zijn nieuwe stadhuis in zijn nieuwe stadscentrum tevreden uit over zijn nieuwe stad aan zijn nieuwe water.

Te diep voor planten, te koud voor zwemmers, te kalm voor zeilers, te woestijn voor vissers.

“Noem het natuurontwikkeling”, fluisteren de Zandbaronnen hun Zandkoning in het oor. Zwijg over blauwborst en roodstaart, spork en groentje, mierenleeuw en bijenwolf, veldkrekel en bosmier.

Zwijg over wat was. En zwijg ook over wat komen moet.

Een volgende IJstijd, nodig voor enige natuurontwikkeling die naam waardig.

Draai telescopenvogelaars met tunnelvisie om je vinger. Laat hen ontdekken dat aan de rand van je blauwe woestijn twee, misschien wel drie koppeltjes kleine plevier broeden. En een verdacht paartje stormmeeuwen. Of die kolonie oeverzwaluwen, dit jaar wel 28 broedgaatjes in de afkalvende zandwand. Laat hen foto’s maken van die twee plantjes ronde zonnedauw. Van het toefje golfgreengras dat zij pilvaren noemen. Van die vierkante meter moeraswolfsklauw.

Laat hen uitbazuinen dat ook deze opportunisten natuur zijn.

Natuur door en voor opportunisten, nooit omkijkend, altijd vooruit. Nieuwe tijden, nieuwe kansen. Het ene jaar hier, het andere jaar daar.

Dynamische natuur voor dynamische mensen in een dynamische stad. Zandstad. Financieel gezonde natuurstad aan steeds meer water.

Maar vertel in geen geval dat zandgaten het tegendeel zijn van dynamiek. Dat zandgaten de dynamiek hebben van diepblauwe grafstenen. En de duurzaamheid van Stonehenge.

Duurzame communicatie van de Zandkoning-generatie aan de vele generaties die zullen volgen.

“Waarom? Wij waren eerst. Daarom. Zie zelf maar wat jullie ermee doen.”